hulp
Afrikaans[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
- Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.
Nom commun [modifier le wikicode]
hulp \Prononciation ?\
- Aide.
Prononciation[modifier le wikicode]
- Afrique du Sud : écouter « hulp [Prononciation ?] »
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
Nom commun [modifier le wikicode]
| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | hulp | hulpen |
| Diminutif | hulpje | hulpjes |
hulp \Prononciation ?\ féminin/masculin
- Aide, assistance.
met Gods hulp
- avec l’aide de Dieu
zijn hulp aanbieden
- proposer son aide
de hulp inroepen van
- faire appel à l’aide de
te hulp snellen
- venir à la rescousse
hulp verlenen
- apporter de l’aide
hulp vragen
- demander de l’aide
om hulp schreeuwen
- crier au secours
iem. te hulp komen
- venir en aide à qn.
technische hulp
- assistance technique
eerste hulp bij ongeluk, EHBO
- service des urgences, les urgences
- Adjoint, aide.
- Moyen, outil, auxiliaire.
het is een handige hulp in de keuken
- c’est très utile dans la cuisine
Synonymes[modifier le wikicode]
- aide
- adjoint
- moyen
Dérivés[modifier le wikicode]
- alfahulp
- behulp
- bejaardenhulp
- burenhulp
- doza-hulp
- familiehulp
- gezinshulp
- huiswerkhulp
- hulpagent
- hulparts
- hulpbehoevend
- hulpbetoon
- hulpbisschop
- hulpboek
- hulpboer
- hulpbron
- hulpdienst
- hulpeloos
- hulpfonds
- hulpgeroep
- hulphond
- hulpkantoor
- hulpkas
- hulpkerk
- hulpkracht
- hulplijn
- hulpmiddel
- hulpmotor
- hulpofficier
- hulponderwijzer
- hulporganisatie
- hulppost
- hulppredikant
- hulprelatie
- hulpsheriff
- hulpsinterklaas
- hulpstelling
- hulpstof
- hulpstuk
- hulptaal
- hulptelefoon
- hulptoestel
- hulptransport
- hulptroepen
- hulpvaardig
- hulpverlenen
- hulpverlener
- hulpverlening
- hulpvermogen
- hulpvlucht
- hulpwerkwoord
- hulpwetenschap
- hulpzeel
- keukenhulp
- kraamhulp
- levenshulp
- noodhulp
- ontwikkelingshulp
- oogsthulp
- opvoedingshulp
- ouderhulp
- pechhulp
- rechtshulp
- schuldhulp
- slachtofferhulp
- taalhulp
- vakantiehulp
- verpleeghulp
- vluchtelingenhulp
- voedselhulp
- winterhulp
- zelfhulp
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 99,0 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
- Pays-Bas : écouter « hulp [Prononciation ?] »
Références[modifier le wikicode]
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]