tegenwerpen
Néerlandais
Étymologie
- Dérivé par préfixation de werpen.
Verbe
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | werp tegen | wierp tegen |
jij | werpt tegen | |
hij, zij, het | werpt tegen | |
wij | werpen tegen | wierpen tegen |
jullie | werpen tegen | |
zij | werpen tegen | |
u | werpt tegen | wierp tegen |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | werpen tegend | tegengeworpen |
tegenwerpen \Prononciation ?\
- Objecter, opposer.
- er werd tegengeworpen dat dit te omslachtig was
- on objecta que cela était trop complexe
- er werd tegengeworpen dat dit te omslachtig was
Synonymes
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « tegenwerpen [Prononciation ?] »