Aller au contenu

werpen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
A rapprocher de l'allemand werfen, de même sens.
Présent Prétérit
ik werp wierp
jij werpt
hij, zij, het werpt
wij werpen wierpen
jullie werpen
zij werpen
u werpt wierp
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben werpend geworpen

werpen \ʋɛɾ.pǝ\

  1. Jeter.

Taux de reconnaissance

[modifier le wikicode]
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,8 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

[modifier le wikicode]

Références

[modifier le wikicode]
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]