verweren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Dérivé par préfixation de weren « repousser ».

Verbe 1 [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik verweer verweerde
jij verweert
hij, zij, het verweert
wij verweren verweerden
jullie verweren
zij verweren
u verweert verweerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
zijn verwerend verweerd

verweren \Prononciation ?\ intransitif

  1. Se déliter, se ternir, être rongé par les intempéries.
    • De muur was helemaal verweerd en zag er daardoor groen uit.
      Le mur était complètement rongé par l’humidité, ce qui le rendait verdâtre.
    • Die spiegel is verweerd.
      Ce miroir est terni.

Verbe 2[modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik verweer verweerde
jij verweert
hij, zij, het verweert
wij verweren verweerden
jullie verweren
zij verweren
u verweert verweerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben verwerend verweerd

verweren pronominal

  1. Se défendre.
    • Hij verweerde zich tegen alle beschuldigingen.
      Il se défendit contre toutes les accusations.

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,1 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]