aankleven

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de la particule séparable aan et du verbe kleven (« coller »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik kleef aan kleefde aan
jij kleeft aan
hij, zij, het kleeft aan
wij kleven aan kleefden aan
jullie kleven aan
zij kleven aan
u kleeft aan kleefde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kleven aand aangekleefd

aankleven \Prononciation ?\ transitif

  1. S’agglutiner.

Synonymes[modifier le wikicode]

Hyperonymes[modifier le wikicode]

Antonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 94,4 % des Flamands,
  • 91,8 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]