dissociëren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Du français dissocier.

Verbe [modifier le wikicode]

dissociëren transitif

Présent Prétérit
ik dissocieer dissocieerde
jij dissocieert
hij, zij, het dissocieert
wij dissociëren dissocieerden
jullie dissociëren
zij dissociëren
u dissocieert dissocieerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben dissociërend gedissocieerd
  1. Dissocier.

Synonymes[modifier le wikicode]



Prononciation[modifier le wikicode]