gelijktijdig
Néerlandais
Étymologie
Adjectif
gelijktijdig \ɣǝ.lɛk.tɛj.diɣ\
Adverbe
gelijktijdig \Prononciation ?\
- Simultanément, en même temps.
- gelijktijdig vertrekken
- partir au même moment, <samen> partir ensemble
- Modèle:droit Concurremment.
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,3 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « gelijktijdig [ɣǝ.lɛk.tɛj.diɣ] »
Références
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]