inkapselen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé du préfixe in-, de kapsel « capsule » et du suffixe -en.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik kapsel in kapselde in
jij kapselt in
hij, zij, het kapselt in
wij kapselen in kapselden in
jullie kapselen in
zij kapselen in
u kapselt in kapselde in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kapselen ind ingekapseld

inkapselen \Prononciation ?\ transitif

  1. Envelopper.
    • (Zoologie) Zich inkapselen <van een rups>.
      Coconner.
    • Hij zit helemaal ingekapseld in zijn eigen denkwereld.
      Il s’enferme dans son cocon.
  2. (Sociologie) Embrigader.
  3. (Technique) Encapsuler.

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 95,1 % des Flamands,
  • 96,1 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]