Aller au contenu

inkleden

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Révision datée du 18 juin 2019 à 16:21 par Surbot (discussion | contributions) (→‎Néerlandais : Ajout du taux de reconnaissance)

Néerlandais

Étymologie

Composé de la préposition in et du verbe kleden (habiller).

Verbe

Présent Prétérit
ik kleed in kleedde in
jij kleedt in
hij, zij, het kleedt in
wij kleden in kleedden in
jullie kleden in
zij kleden in
u kleedt in kleedde in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben kleden ind ingekleed

inkleden transitif

  1. Envelopper, présenter, formuler.
    • Hoe zal ik mijn vraag inkleden? : comment vais-je formuler ma question?

Synonymes

Locution-phrase

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,3 % des Flamands,
  • 91,0 % des Néerlandais.

Prononciation

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]