Aller au contenu

roezemoezen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Dérivé de roezemoes (« rumeur »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik roezemoes roezemoesde
jij roezemoest
hij, zij, het roezemoest
wij roezemoezen roezemoesden
jullie roezemoezen
zij roezemoezen
u roezemoest roezemoesde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben roezemoezend geroezemoesd

roezemoezen \Prononciation ?\ intransitif

  1. Émettre un brouhaha, un bruit de conversations indistinctes.
    • Aan de tafeltjes rond de dansvloer roezemoesden voorname gasten. — (Aster Berkhof, De Chinese jonk, 1959)
      Des petites tables disposées autour de la piste de danse montait le brouhaha de clients distingués.