aanzuiveren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik zuiver aan zuiverde aan
jij zuivert aan
hij, zij, het zuivert aan
wij zuiveren aan zuiverden aan
jullie zuiveren aan
zij zuiveren aan
u zuivert aan zuiverde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben zuiveren aand aangezuiverd

aanzuiveren \Prononciation ?\ intransitif

  1. Liquider, payer, s’acquitter (de).
    • Een tekort aanzuiveren.
      Combler un déficit.
    • Een schuld aanzuiveren.
      Apurer une dette.

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 92,9 % des Flamands,
  • 87,5 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]