« heten » : différence entre les versions

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Contenu supprimé Contenu ajouté
→‎{{langue|nl}} : Ajout d’une acception.
Ligne 13 : Ligne 13 :


==== {{S|vocabulaire}} ====
==== {{S|vocabulaire}} ====
{{(|appeler}}
* [[noemen]]
* [[noemen]]
{{)}}
{{(|passer pour}}
* [[gelden als]]
* [[gelden als]]
{{)}}


=== {{S|prononciation}} ===
=== {{S|prononciation}} ===

Version du 15 février 2017 à 14:35

Néerlandais

Étymologie

A rapprocher de l'allemand heißen, de même sens.

Verbe

Présent Prétérit
ik heet heette
jij heet
hij, zij, het heet
wij heten heetten
jullie heten
zij heten
u heet heette
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben hetend geheten

heten \ɦe:.tə:\ intransitif

  1. appeler
    • Ik heet Jan.: Je m'appelle Jean.
  2. passer pour
    • Hij heet de ideoloog van zijn politieke partij te zijn.
      Il passe pour l’idéologue de son parti politique.

Vocabulaire apparenté par le sens

Prononciation