heten
Breton[modifier le wikicode]
Forme de verbe [modifier le wikicode]
heten \ˈhetːɛn\
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
- A rapprocher de l'allemand heißen, de même sens.
Verbe [modifier le wikicode]
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | heet | heette |
jij | heet | |
hij, zij, het | heet | |
wij | heten | heetten |
jullie | heten | |
zij | heten | |
u | heet | heette |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | hetend | geheten |
heten \ɦe:.tə:\ intransitif (voir la conjugaison)
- Appeler.
- Ik heet Jan.: Je m'appelle Jean.
- Passer pour.
- Hij heet de ideoloog van zijn politieke partij te zijn.
- Il passe pour l’idéologue de son parti politique.
- Hij heet de ideoloog van zijn politieke partij te zijn.
Vocabulaire apparenté par le sens[modifier le wikicode]
appeler
passer pour
Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,1 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Prononciation[modifier le wikicode]
- (Région à préciser) : écouter « heten [Prononciation ?] »
- (Région à préciser) : écouter « heten [Prononciation ?] »
Références[modifier le wikicode]
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]