aanhikken

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de la préposition aan et du verbe hikken (« hoqueter »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik hik aan hikte aan
jij hikt aan
hij, zij, het hikt aan
wij hikken aan hikten aan
jullie hikken aan
zij hikken aan
u hikt aan hikte aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben hikken aand aangehikt

aanhikken \Prononciation ?\ intransitif

  1. Être dans l’embarras
    • Hij zit tegen zijn proefwerk aan te hikken.
      Il sue sur sa composition.
    • <Niet vlot kunnen afwikkelen> Tegen iets aanhikken.
      Être, demeurer indécis quant à ...
    • Lang aanhikken tegen een besluit.
      Tergiverser devant une décision.
  2. (Familier) Râler.
    • hij hikte erg tegen het karwei aan.
      Ça l’emmerdait de faire ce travail.
    • Hij hikte erg tegen het besluit van zijn chef aan.
      Il râlait ferme devant la décision de son patron.

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 28,4 % des Flamands,
  • 84,0 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]