aanleren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.
Révision datée du 18 juin 2019 à 12:23 par Surbot (discussion | contributions) (→‎Néerlandais : Ajout du taux de reconnaissance)

Néerlandais

Étymologie

Composé de la particule séparable aan et du verbe leren (« apprendre »).

Verbe

Présent Prétérit
ik leer aan leerde aan
jij leert aan
hij, zij, het leert aan
wij leren aan leerden aan
jullie leren aan
zij leren aan
u leert aan leerde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aanlerend aangeleerd

aanleren\Prononciation ?\ transitif

  1. Apprendre.

Synonymes

Antonymes

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,6 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]