charmeren

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Du français charmer.

Verbe [modifier le wikicode]

charmeren transitif

Présent Prétérit
ik charmeer charmeerde
jij charmeert
hij, zij, het charmeert
wij charmeren charmeerden
jullie charmeren
zij charmeren
u charmeert charmeerde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben, zijn charmerend gecharmeerd
  1. Charmer, ravir.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,9 % des Flamands,
  • 98,6 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]