opslaan

Néerlandais

Étymologie

Dérivé par préfixation de slaan.

Verbe

	Présent	Prétérit
ik	sla op	sloeg op
jij	slaat op
hij, zij, het	slaat op
wij	slaan op	sloegen op
jullie	slaan op
zij	slaan op
u	slaat op	sloeg op
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	opslaand	opgeslagen

opslaan \Prononciation ?\ transitif

1. Emmagasiner, mettre en dépôt, stocker.
2. Modèle:informatique Sauvegarder, mémoriser.
3. Modèle:volley Modèle:tennis Modèle:tennis de table Modèle:badminton Servir; lancer la balle à celui avec qui l’on joue.
4. de ogen ~ Lever les yeux

Synonymes

emmagasiner

• opbergen
• stapelen
• opstapelen

sauvegarder

• wegschrijven
• saven

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par :

• 99,6 % des Flamands,
• 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation

• (Région à préciser) : écouter « opslaan [ˈɔp.slan] »