tegenspreken

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Dérivé par préfixation de spreken (« parler »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik spreek tegen sprak tegen
jij spreekt tegen
hij, zij, het spreekt tegen
wij spreken tegen spraken tegen
jullie spreken tegen
zij spreken tegen
u spreekt tegen sprak tegen
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben spreken tegend tegengesproken

tegenspreken \Prononciation ?\ transitif ou intransitif

  1. Contredire.
    • Graag tegenspreken.
      Avoir l’esprit de contradiction.
    • Puur om tegen te spreken.
      Par esprit de contradiction.
  2. Contester, disputer, objecter.
    • Sorry dat ik je tegenspreek.
      Excuse-moi d’avoir une objection.
  3. Démentir.
    • Een bericht tegenspreken.
      Démentir une information.
    • Zich tegenspreken.
      Se démentir.

Synonymes[modifier le wikicode]

contredire
contester
démentir

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]