vakbond

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

De vak et bond.

Nom commun [modifier le wikicode]

vakbond \vɑk.bɔnd\ masculin

  1. Syndicat.
    • Een actief lid van een vakbond.
      Un militant organisé
    • Zich bij een vakbond aansluiten.
      Se syndiquer.
    • In een vakbond georganiseerde werknemer.
      Salarié syndiqué.
    • Verschillende vakbonden betreffend
      Intersyndical.

Dérivés[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 98,7 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

  • (Région à préciser) : écouter « vakbond [vɑk.bɔnd] »

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]