aanzeggen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.Dérivé par préfixation de zeggen « dire ».

Verbe [modifier le wikicode]

aanzeggen \Prononciation ?\ transitif

Présent Prétérit
ik zeg aan zegde aan
jij zegt aan
hij, zij, het zegt aan
wij zeggen aan zegden aan
jullie zeggen aan
zij zeggen aan
u zegt aan zegde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aanzeggend aangezegd
  1. Annoncer, déclarer, notifier.
    • Een mogendheid de oorlog aanzeggen.
      Déclarer la guerre à une puissance.
    • (Droit) Het exploot wordt aangezegd aan de partij.
      L’exploit est dénoncé à la partie.
    • Men zou het hem niet aanzeggen.
      Il n’en a pas l’air.

Dérivés[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 78,1 % des Flamands,
  • 83,3 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]