bijspringen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de l´adverbe “bij” et du verbe “springen”.

Verbe [modifier le wikicode]

bijspringen \Prononciation ?\ intransitif

Présent Prétérit
ik spring bij sprong bij
jij springt bij
hij, zij, het springt bij
wij springen bij sprongen bij
jullie springen bij
zij springen bij
u springt bij sprong bij
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben/zijn springen bijd bijgesprongen
  1. Donner un coup de main, venir en aide (à).
  2. Prendre le relais.

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 100,0 % des Néerlandais.


Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]