boerenkool

Néerlandais[modifier le wikicode]

(Nom commun 1) Composé de boer (« paysan »), -en- et kool (« chou »).

(Nom commun 2) Par ellipse de boerenkoolstamppot.

Nombre	Singulier	Pluriel
Nom	boerenkool	boerenkolen
Diminutif	boerenkooltje	boerenkooltjes

boerenkool \ˌbuː.rə(n).ˈkoːl\ masculin ou féminin (l’usage hésite)

(Agriculture, Botanique) Chou frisé (la plante).
- Als je boerenkool in volle grond zaait, kun je ernaast gemakkelijk een rijtje radijsjes zaaien. De radijsjes zijn natuurlijk veel sneller te oogsten dan de boerenkool en zo doe je nog wat met dit braakliggende stuk grond. — (Floor Korte, De moestuin, Kosmos Uitgevers, 2018)
  Si vous semez du chou frisé dans le sol, vous pouvez facilement semer une rangée de radis à côté. Les radis sont bien plus rapides à récolter que le chou frisé, bien sûr, et c’est une bonne utilisation de cette frange.
(Botanique) Chou frisé (le légume).
- Gelet op het gangbare weekmenu waren er in ieder geval niet zoveel soorten groente nodig : voor de maandag groene erwten of grauwe erwten, dinsdag witte kool, woensdag snijbonen in het zout, donderdag wortels of koolraap, vrijdag aardappelen, zaterdag boerenkool en zondag mandjeperen. — (Tineke Scholtens, Het boerenerf in Groningen 1800-2000, Koninklijke van Gorcum, Assen, 2004, p. 31)
  Compte tenu du menu hebdomadaire habituel, il n’y avait pas besoin d’autant de légumes : pour les pois verts ou les pois gris du lundi, le chou blanc du mardi, les haricots verts au sel du mercredi, les carottes ou les rutabagas du jeudi, les pommes de terre du vendredi, le chou vert du samedi et les paniers de poire du dimanche.

Invariable
boerenkool

boerenkool \ˌbuː.rə(n).ˈkoːl\ masculin ou féminin (l’usage hésite)

(Par ellipse) (Cuisine) Stoemp cuisiné à partir du chou frisé.
- We aten voor de televisie boerenkool met worst en we keken naar het Journaal en zoals elke avond speelden we luchtgitaar op het moment dat de begintune klonken we lachten erom. — (Rob Waumans, De nacht van Lolita, Atlas Contact, 2013)
  La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)