geheel
Néerlandais
Étymologie
- Probablement apparenté au grec ancien ὅλος, hólos (« entier »), à l’anglais whole, à l’allemand heil (entier).
Nom commun
- Tout, ensemble, totalité.
- een geheel vormen
- former un tout
- in het geheel niet
- pas / point du tout, aucunement, nullement
- een geheel vormen
Synonymes
Dérivés
Adjectif
geheel \Prononciation ?\
- Entier, tout, total, complet.
- de gehele stad
- toute la ville
- een gehele week
- toute une semaine
- gehele gewesten kwamen in opstand
- des régions entières s’insurgeaient
- de gehele stad
Adverbe
geheel \Prononciation ?\
- Entièrement, tout à fait, totalement, complètement.
- ik voel mij een geheel ander mens
- je me sens tout autre
- een plan geheel opgeven
- renoncer définitivement à un projet
- geheel anders
- complètement différent, tout autre
- geheel of gedeeltelijk
- en tout ou en partie
- niet geheel
- pas tout à fait
- geheel niet
- pas du tout
- hij was geheel in het zwart
- il était tout en noir
- geheel en al
- complètement, tout à fait, pleinement
- in zijn geheel (volledig)
- en entier
- ik voel mij een geheel ander mens
Synonymes
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 99,2 % des Flamands,
- 99,3 % des Néerlandais.
Prononciation
Références
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]