achteruitgaan
Néerlandais[modifier le wikicode]
Étymologie[modifier le wikicode]
Verbe [modifier le wikicode]
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | ga achteruit | ging achteruit |
jij | gaat achteruit | |
hij, zij, het | gaat achteruit | |
wij | gaan achteruit | gingen achteruit |
jullie | gaan achteruit | |
zij | gaan achteruit | |
u | gaat achteruit | ging achteruit |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
zijn | gaan achteruitd | achteruitgegaan |
achteruitgaan \Prononciation ?\ intransitif
- Reculer, rétrograder.
- Achteruitgaande beweging.
- Mouvement de recul.
- (Marine) Met volle kracht achteruitgaan .
- Faire marche arrière toute.
- Achteruitgaande beweging.
- (Sens figuré) Être en perte de vitesse.
- (Qualité, quantité) Se dégrader, régresser.
- Geleidelijk achteruitgaan <zaak> .
- Péricliter.
- Geleidelijk achteruitgaan <zaak> .
Synonymes[modifier le wikicode]
Antonymes[modifier le wikicode]
Prononciation[modifier le wikicode]
- Pays-Bas : écouter « achteruitgaan [Prononciation ?] »