doorbreken
Néerlandais
Étymologie
- Dérivé par préfixation de breken.
Verbe 1
dóórbreken transitif (séparable; auxiliaire hebben)
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | breek door | brak door |
jij | breekt door | |
hij, zij, het | breekt door | |
wij | breken door | braken door |
jullie | breken door | |
zij | breken door | |
u | breekt door | brak door |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben, zijn | breken doord | doorgebroken |
- Rompre , casser (en deux ou plusieurs morceaux).
- hij heeft de chocoladereep doorgebroken
- il a rompu la barre chocolatée.
- hij heeft de chocoladereep doorgebroken
dóórbreken intransitif (séparable; auxiliaire zijn)
- Franchir, devenir (rapidement) connu ou célèbre (une vedette de cinéma etc.).
- hij is doorgebroken met de ballade Aline
- il est devenu une vedette avec la ballade Aline.
- hij is doorgebroken met de ballade Aline
Verbe 2
doorbréken intransitif (inséparable; auxiliaire hebben)
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | doorbreek | doorbrak |
jij | doorbreekt | |
hij, zij, het | doorbreekt | |
wij | doorbreken | doorbraken |
jullie | doorbreken | |
zij | doorbreken | |
u | doorbreekt | doorbrak |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | doorbrekend | doorbroken |
- Se rompre, briser, casser, percer, crever (une limite ou une barrière).
- hij heeft de vicieuse cirkel doorbroken
- il a brisé le cercle vicieux.
- hij heeft de vicieuse cirkel doorbroken
Synonymes
- rompre
- briser
- devenir connu
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 98,7 % des Néerlandais.
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « dóórbreken [Prononciation ?] »
- (Région à préciser) : écouter « doorbréken [Prononciation ?] »
Références
- ↑ Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]