aanmanen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik maan aan maande aan
jij maant aan
hij, zij, het maant aan
wij manen aan maanden aan
jullie manen aan
zij manen aan
u maant aan maande aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aanmanend aangemaand

aanmanen \ˈan.ma.nə(n)\ transitif

  1. Exhorter, enjoindre, engager, inviter à, réprimander, gronder, faire des remontrances à, admonester, reprendre.
    • Tot kalmte aanmanen.
      Exhorter au calme.
  2. (Droit) Sommer, mettre en demeure.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,2 % des Flamands,
  • 96,3 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]