opstellen

Néerlandais

Étymologie

Dérivé par préfixation de stellen « mettre ».

Verbe

	Présent	Prétérit
ik	stel op	stelde op
jij	stelt op
hij, zij, het	stelt op
wij	stellen op	stelden op
jullie	stellen op
zij	stellen op
u	stelt op	stelde op
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	opstellend	opgesteld

opstellen \Prononciation ?\ transitif

1. Rédiger, libeller, élaborer , dresser.
   • Een artikel opstellen.

     Rédiger un article.

   • Een proces-verbaal opstellen.

     Dresser un procès-verbal.

2. Placer, ranger, installer, monter, mettre en place, incorporer, encastrer, loger.
   • Zodra de apparatuur perfect was opgesteld.

     Dès que le matériel fut en exacte ordonnance.

   • Zich opstellen.

     Prendre une position, adopter un point de vue.

Synonymes

rédiger

• opmaken
• redigeren
• stellen
• ontwerpen

placer

• installeren
• leggen
• plaatsen

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par :

• 99,6 % des Flamands,
• 98,5 % des Néerlandais.

Prononciation

• (Région à préciser) : écouter « opstellen [Prononciation ?] »