grijpen

Néerlandais

Étymologie

Du vieux néerlandais *grīpan, issu du proto-germanique *grīpanan. À rapprocher de l’allemand greifen, de même sens.

Verbe

	Présent	Prétérit
ik	grijp	greep
jij	grijpt
hij, zij, het	grijpt
wij	grijpen	grepen
jullie	grijpen
zij	grijpen
u	grijpt	greep
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	grijpend	gegrepen

grijpen \ɣɾɛj.pə:\ transitif ou intransitif

1. Saisir, empoigner.
   • De dief grijpen.

     Attraper le voleur.

   • Hij wist snel de peuter te grijpen voor deze in de kolkende rivier viel.

     Il sut rapidement attraper le bambin avant que celui-ci ne tombe dans la rivière tourbillonnante.

2. (Intransitif) Prendre.
   • Naar de pen grijpen.

     Prendre la plume.

3. (Intransitif) (Technique) S’engrener.
   • Iedere keer dat de rondsels grijpen en ontgrijpen stoten hun tanden tegen elkaar.

     Chaque fois que les pignons s’engrènent et se dégrènent, leurs dents s’entrechoquent.

Synonymes

• graaien
• grabbelen
• nemen
• pakken

Dérivés

• aangrijpen
• beetgrijpen
• begrijpen
• grijparm
• grijpbaar
• grijpemmer
• grijper
• grijpgraag
• grijpijzer
• Grijpskerk
• grijpstaart
• grijpstuiver
• grijpterrein
• grijpvogel
• grijpzone
• ineengrijpen
• ingrijpen
• misgrijpen
• ontgrijpen
• overgrijpen
• plaatsgrijpen
• rondgrijpen
• teruggrijpen
• toegrijpen
• vastgrijpen
• vergrijpen
• vooruitgrijpen

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par :

• 99,2 % des Flamands,
• 99,4 % des Néerlandais.

Prononciation

• \ɣɾɛj.pə:\
• Pays-Bas : écouter « grijpen [Prononciation ?] »

Références

• Cette page utilise des informations de l’article du Wiktionnaire en néerlandais, sous licence CC BY-SA 4.0 : grijpen. (liste des auteurs et autrices)
• Cette page utilise des informations de l’article du Wiktionnaire en anglais, sous licence CC BY-SA 4.0 : grijpen. (liste des auteurs et autrices)