gesprek

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé du préfixe ge- et d’un déverbal de spreken.

Nom commun [modifier le wikicode]

Pluriel
gesprekken

gesprek \Prononciation ?\ neutre

  1. Conversation, entretien.
    • het is het gesprek van de dag
      on ne parle que de ça
    • met iemand een gesprek aanknopen
      engager la conversation avec quelqu’un, lier conversation avec quelqu’un
    • het gesprek op iets anders brengen
      détourner la conversation
    • het gesprek brengen op
      amener la conversation sur
    • een gesprek voeren (met iemand)
      avoir une conversation (avec quelqu’un)
    • met iemand in gesprek zijn
      s’entretenir avec quelqu’un
    • het gesprek gaande houden
      alimenter la conversation
  2. Communication.
    • (het nummer is) in gesprek
      (c’est) occupé
    • inkomend gesprek
      appel entrant
    • een gesprek ontvangen
      recevoir un appel
    • het gesprek aannemen
      prendre la communication
    • gesprek voor rekening van de opgeroepene
      communication en PCV
    • mevrouw Sadoul is in gesprek. Kunt u nog even wachten?
      madame S. est en ligne; pouvez-vous patienter ?
    • een gesprek aanvragen
      demander une communication
    • interlokaal gesprek
      communication interurbaine

Synonymes[modifier le wikicode]

conversation
communication

Dérivés[modifier le wikicode]

Hyponymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]