behouden

Néerlandais

Étymologie

Composé de la particule inséparable be- et du verbe houden.

Adjectif

behouden \Prononciation ?\

1. En sûreté, sûr, à l’abri.

Verbe

	Présent	Prétérit
ik	behoud	behield
jij	behoudt
hij, zij, het	behoudt
wij	behouden	behielden
jullie	behouden
zij	behouden
u	behoudt	behield
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	behoudend	behouden

behouden \Prononciation ?\ transitif

1. Conserver, maintenir, retenir.
2. Sauver.

Synonymes

conserver

• bergen
• bewaren
• conserveren
• geborgen
• onderhouden
• overhouden

sauver

• redden
• veiligstellen

Antonymes

conserver

• kwijtraken

sauver

• verliezen

Dérivés

• behoudene
• behoudenis
• behoudens
• behouder
• behoudsman
• behoudster
• behoudswet
• behoudzucht
• voorbehouden

Vocabulaire apparenté par le sens

• safe
• veilig

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par :

• 99,6 % des Flamands,
• 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

• Pays-Bas : écouter « behouden [Prononciation ?] »