aandraaien

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

De aan et draaien (« tourner »).

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik draai aan draaide aan
jij draait aan
hij, zij, het draait aan
wij draaien aan draaiden aan
jullie draaien aan
zij draaien aan
u draait aan draaide aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben aandraaiend aangedraaid

aandraaien \Prononciation ?\ transitif

  1. Serrer.
    • Bouten diagonaalsgewijs aandraaien.
      Serrer des boulons en croix.
  2. Allumer, tourner, ouvrir, mettre le contact, tourner l’interrupteur, mettre en marche, brancher.

Synonymes[modifier le wikicode]

serrer

allumer

Quasi-synonymes[modifier le wikicode]

serrer

Antonymes[modifier le wikicode]

serrer

allumer

Apparentés étymologiques[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 94,9 % des Flamands,
  • 97,8 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Prononciation manquante. (Ajouter)

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]