zeven

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Breton[modifier le wikicode]

Forme de verbe [modifier le wikicode]

Mutation Forme
Non muté deven
Adoucissante zeven
Durcissante teven

zeven \ˈzeː.vɛn\

  1. Forme mutée de deven par adoucissement (d > z).

Anagrammes[modifier le wikicode]

Néerlandais[modifier le wikicode]

Adjectif numéral [modifier le wikicode]

zeven \ˈzeːvə\

  1. Sept.
    • een meubeltje met zeven laden : un semainier.
    • zeven april : le sept avril.
    • iets in zevenen delen : partager quelque chose en sept.
    • met z'n zeven : à sept.
    • (Sens figuré) zijn das hing op half zeven : sa cravate était toute de travers.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik zeef zeefde
jij zeeft
hij, zij, het zeeft
wij zeven zeefden
jullie zeven
zij zeven
u zeeft zeefde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben zevend gezeefd

zeven

  1. Passer (par une passoire ou tamis).

Prononciation[modifier le wikicode]

  • Pays-Bas : écouter « zeven [ze.vǝː] »
  • Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « zeven [Prononciation ?] »
Récupérée de « https://fr.wiktionary.org/w/index.php?title=zeven&oldid=32357927 »