aansporen

Définition, traduction, prononciation, anagramme et synonyme sur le dictionnaire libre Wiktionnaire.

Néerlandais[modifier le wikicode]

Étymologie[modifier le wikicode]

Composé de la particule séparable aan et du verbe sporen (« éperonner, talonner ») ; apparenté à l’allemand anspornen.

Verbe [modifier le wikicode]

Présent Prétérit
ik spoor aan spoorde aan
jij spoort aan
hij, zij, het spoort aan
wij sporen aan spoorden aan
jullie sporen aan
zij sporen aan
u spoort aan spoorde aan
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben sporen aand aangespoord

aansporen \Prononciation ?\ transitif

  1. Exhorter, engager, inviter à, sommer de, réprimander, gronder, faire des remontrances à, admonester, reprendre.
  2. Stimuler.
  3. Inciter, pousser à.

Synonymes[modifier le wikicode]

Taux de reconnaissance[modifier le wikicode]

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 99,3 % des Flamands,
  • 99,3 % des Néerlandais.

Prononciation[modifier le wikicode]

Références[modifier le wikicode]

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]